Veel gestelde vragen (FAQ)
Wat wil De Faunabescherming?
Stichting De Faunabescherming wil dat in het wild levende dieren vrij en zonder bedreigingen door de mens kunnen leven. Naast het immer toenemende ruimtebeslag en de aantasting van het milieu door de mens is de jacht een van de grootste bedreigingen voor in het wild levende dieren. (Zie ook onze uitgangspunten.)
Hieronder enkele vragen met hun antwoorden.
- Wat zijn onze argumenten tegen de jacht?
- Wat zijn onze bezwaren tegen het eten van wild?
- Waarom deugt de huidige praktijk van wet- en regelgeving niet?
- Maar schade moet toch bestreden worden?
- Wat hebben wij tegen het rapen van kievitseieren?
- Waarom moet de muskusrattenbestrijding per direct worden afgeschaft?
- Waarom zijn wij tegen de drukjacht op wilde zwijnen?
- Waarom hebben wij bezwaar tegen de valkerij?
1. Wat zijn onze argumenten tegen de jacht?
- De mens heeft niet het recht om een dier te doden louter voor zijn plezier. In het wild levende dieren behoren met rust te worden gelaten en zij dienen de kans te krijgen om in vrijheid te leven en te sterven (ons ethische uitgangspunt).
- Er is geen enkele zinnige reden om dieren te bejagen:
- De eigenlijke jacht is het voor het plezier van de jager. Het doodschieten van een van de vijf soorten op de ʻwildlijst’ (wilde eend, haas, konijn, fazant en houtduif) tijdens het jachtseizoen: 15 augustus – 31 januari wilde eend en konijn, 15 oktober – 31 januari houtduif en mannetjesfazant, 15 oktober – 31 december haas en vrouwtjesfazant is in feite ongelimiteerde plezierjacht op weerloze dieren en dient verboden te worden.
- Alle andere dieren die worden doodgeschoten vallen niet onder de jacht. Het gaat dan om ‘afschot’, maar wordt vaak aangeduid met de verhullende term ‘beheer’. Afschot wordt via ontheffingen of vrijstellingen in het kader van de wet toegestaan vanwege schadebestrijding of beheer. Provinciale ambtenaren doen hun uiterste best, op deze manier aan de wensen van boeren en jagers tegemoet te komen. Jagers gebruiken vervolgens die ontheffingen of vrijstellingen om hun hobby te kunnen uitoefenen. Veel dieren worden op deze manier ten onrechte gedood. De vermeende schade of het vermeende gevaar wordt zelden of nooit door middel van afschot weggenomen en er zijn andere middelen om het ‘probleem’, als het er al is, op te lossen. Het voeren van juridische procedures tegen ten onrechte verleende ontheffingen is een belangrijk onderdeel van de activiteiten van De Faunabescherming. Tegen de ‘vrijstellingen’ is juridisch helaas weinig te doen.
- Een veel gehoord argument voor de jacht is dat dierpopulaties moeten worden beheerd, bijvoorbeeld omdat ze geen natuurlijke vijanden zouden hebben of omdat er veel te veel van zijn. Dat is biologisch onwaar. Er zijn nooit ‘teveel’ dieren. Het aantal dieren wordt bepaald door de omgeving in de vorm van voedselaanbod, ruimte, broedgelegenheid, onderlinge concurrentie, soort vegetatie, ziekten, parasieten enzovoorts. Dit betekent ook dat de aantallen van een prooidiersoort niet worden bepaald door de predator. Het is in het algemeen andersom: het aantal prooidieren bepaalt hoeveel roofdieren er kunnen leven. Roofdieren, zoals leeuwen, beren en wolven, hebben geen ʻnatuurlijke vijandenʼ, in die zin dat ze door andere diersoorten worden gegeten. Hun aantallen worden dus niet door predatie gereguleerd. En jagers zijn daarom niet nodig om het aantal roofdieren binnen de perken te houden. Voor alle dieren, of het nu grote hoefdieren, kleine knaagdieren of vogels betreft, geldt dat vooral factoren als voedselaanbod, onderlinge concurrentie en infectieziekten en parasieten bepalen hoe groot de populatie van een diersoort wordt. Beheer betekent niets anders dan een vorm van ʻoogsten’. In het geval van wilde zwijnen worden deze dieren in veel gevallen ook nog eens bijgevoerd, zodat er meer te schieten valt. Dit heeft helemaal niets met natuurbeheer te maken, maar is in feite een vorm van extensieve veehouderij, waarbij de jacht de slacht vervangt. Jagers hebben ook helemaal geen belang bij het ʻbeherenʼ van populaties. Zij willen jagen en zullen er dus voor waken, dat de populatie van een ʻschadelijkeʼ diersoort werkelijk afneemt. Jacht helpt nooit om een ‘probleemʼ op te lossen, het is slechts symptoombestrijding en doet niets aan de oorzaak.
- Het doodschieten van dieren, jacht en afschot, veroorzaakt veel leed. Veel dieren worden niet direct dodelijk getroffen maar raken gewond en sterven vervolgens een langzame en pijnlijke dood. Gemiddeld is niet meer dan één op de zes schoten direct dodelijk. Bovendien worden er vaak, illegaal, beschermde soorten gedood, doordat jagers nooit voor het schot het slachtoffer eerst zorgvuldig met een kijker determineren. Vooral bij het afschot van ganzen is dit het geval. Er is in feite geen enkele controle op de activiteiten van jagers in ons land en dit probleem blijft dus sterk onderbelicht.
- Als gevolg van de jacht of de bestrijding met geweer worden de dieren schuw, leven meer verborgen en verplaatsen hun activiteiten soms zelfs geheel naar de schemering of de nacht. Daardoor worden deze dieren minder zichtbaar voor recreanten. De jacht/het afschot is er verantwoordelijk voor, dat alle andere diersoorten doodsbang zijn voor mensen. Geen enkele andere diersoort heeft dat voor elkaar gekregen. Daarnaast veroorzaakt de jacht/het afschot grote onrust in de natuur, niet alleen bij de soorten waar de jager zich op richt, maar ook bij alle andere diersoorten.
- Het ʻbenutten van duurzaam vlees’ is een betrekkelijk recent argument om jacht te legitimeren. Voor alle diersoorten die niet op de wildlijst staan, is ʻbenutting’ geen wettelijk argument om deze dieren te schieten. Zie bovendien de volgende vraag.
2. Wat zijn onze bezwaren tegen het eten van wild?
- Doodschieten van in het wild levende dieren die niet op de wildlijst staat, zie boven, kan niet op grond van het argument ‘benutten van duurzaam vlees’ worden gelegitimeerd.
- Vlees van in het wild levende dieren dat als ‘wild’ wordt verkocht, komt grotendeels uit binnenlandse en buitenlandse wildfarms. Dan zijn het dus veeteeltproducten.
- Vlees van dieren die in de natuur worden geschoten, is ook niet duurzaam. Het is niet als het plukken van een appel van een boom. Als je een dier doodschiet, is het alsof je de hele boom uit de grond rukt. ‘Wild’ schieten is dus roven uit de natuur.
- Vlees van in het wild levende dieren is op geen enkele wijze nodig in ons eetpatroon. Ook wij hebben bezwaren tegen de vee-industrie, maar het gaat daarbij om gehouden dieren die daar speciaal voor worden gefokt. De ellende in de vee-industrie is geen argument om dan maar in het wild levende dieren te eten. Driekwart van ons land is al ingericht om ons van voedsel te voorzien. In de laatste restjes natuur weten enkele diersoorten nog enigszins te overleven, maar desondanks moeten ook zij zo nodig bejaagd worden.
3. Waarom deugt de huidige praktijk van wet- en regelgeving niet?
- De eventuele beslissing om tot ingrijpen, in welke vorm dan ook, over te gaan, dient te worden genomen op basis van wetenschappelijk verantwoorde feiten en door mensen, die over voldoende kennis beschikken (ook politici), zelf geen belang hebben bij het afschot en geen relatie hebben met de jagers. Ontbreken de wetenschappelijk verantwoorde feiten, dan dienen ingrepen achterwege te blijven, totdat onderzoek heeft plaatsgevonden. Dan dient het voordeel van de twijfel aan de dieren te worden gegeven.
- Iedere vorm van ingrijpen dient te worden begeleid door onafhankelijke wetenschappers die voor de monitoring zorgdragen en daarvan jaarlijks verslag uitbrengen. Als er na enkele jaren (3 tot 5) geen overduidelijk gunstig resultaat van de ingrepen blijkt te zijn opgetreden, dienen deze te worden stopgezet.
- Jagers hebben direct belang bij een niet-duurzame ‘oplossing’, zodat zij tot in lengte van jaren kunnen doorgaan met het schieten van dieren. Vanwege dat directe belang behoren zij dan ook geen rol te spelen bij de beleids- en besluitvorming. Het beleid dient, zie boven, door onafhankelijke deskundigen te worden vastgesteld. Jagers kunnen uitsluitend worden ingeschakeld bij de uitvoering van het beleid, op verzoek van de onafhankelijke deskundigen.
- In de huidige praktijk ontbreekt bij de beleidsmakers de nodige kennis, hebben veel betrokken beleidsmakers zelf belangen bij de jacht, vindt er geen of veel te weinig onderzoek plaats en zijn het in feite de jagers zelf die het beleid bepalen.
4. Maar schade moet toch bestreden worden?
- Veel meer dan nu het geval is, dienen burgers, maar met name ook agrariërs, zich te realiseren dat zij niet alleen op deze wereld zijn en dat de natuur, alles wat leeft, een zeer groot belang vertegenwoordigt. In toenemende mate wordt ‘schade’ en ‘overlast’ ervaren en eist men desnoods gewelddadig optreden daartegen. Het is opvallend, dat vooral in veel minder welvarende landen vaak veel grotere schade zonder problemen wordt geaccepteerd.
- De Faunabescherming ziet het als haar taak, het grote publiek en vooral ook beleidsbepalende ambtenaren en politici, ervan te overtuigen dat een veel tolerantere houding ten opzichte van ‘schade’ en overlast’ noodzakelijk is.
- De Faunabescherming ziet het als haar taak, overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de fauna. Overheden functioneren regelmatig als dienstverlenende instanties ten bate van boeren en jagers, waarbij natuurbelangen als secundair worden beschouwd en als ondergeschikt aan de belangen van boeren en jagers. Er is nog nooit wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effecten van jacht en bestrijding van overlast door jagers. Er is ook nog nooit aangetoond dat jacht enig nut heeft anders dan voor de jager zelf.
De vragen 5, t/m 8 worden in aparte pagina’s beantwoord:
Tegen het rapen van kievitseieren,
Bestrijding van muskusratten afschaffen,