De omgang met succesvolle diersoorten
Er zijn nooit ‘teveel’ dieren. Het aantal dieren wordt bepaald door met name ruimte en voedselaanbod. Succesvolle soorten kunnen extra sterfte makkelijk opvangen met extra aanwas. Dat betekent dat het doden van deze dieren niet leidt tot minder dieren, maar alleen tot meer nieuwe (jonge) exemplaren.
Negatieve aandacht
Er is de laatste tijd steeds meer aandacht voor relatief grote dieren waar het goed mee gaat en die ‘schade’ of ‘overlast’ veroorzaken. Het gaat dan om grauwe ganzen, maar ook om damherten in Zeeland en de Amsterdamse Waterleidingduinen en om wilde zwijnen op de Veluwe. Helaas gaat het daarbij vooral om negatieve aandacht. Omdat het gaat om dieren waarvan de aantallen stabiel zijn of groeien, wordt er regelmatig geroepen dat deze aantallen veel te groot zijn geworden en dat er iets aan moet gebeuren.
Populatiebeheer is onmogelijk
De jagers zijn zich steeds meer gaan profileren als populatiebeheerders en als schadebestrijders, terwijl dat natuurlijk helemaal niet waar is. Allereerst kunnen zij de populatie van succesvolle, zich makkelijk voortplantende, soorten helemaal niet beperken. Dat blijkt wel uit de ontwikkeling van de aantallen ganzen en wilde zwijnen de afgelopen tientallen jaren, die ondanks het soms massale afschot toch zijn toegenomen. Dat is ook logisch, aangezien niet de (onnatuurlijke) sterfte bepaalt hoeveel van deze dieren in Nederland leven, maar het voedselaanbod en de voortplantingsmogelijkheden bepalen de aantallen. Daarom is het ook zo onbegrijpelijk dat Vogelbescherming is meegegaan in het plan om door middel van het doden van ganzen de aantallen drastisch terug te dringen. Ook deze organisatie weet dat het gaat om dweilen met de kraan open.
Jacht is hobby
Daarnaast gaat het bij jacht gewoon om een hobby. Jagers jagen puur en alleen vanwege het plezier dat zij eraan beleven en zij jagen dan ook alleen waar en wanneer het hen zelf uitkomt. Zij houden daarbij geen rekening met bijvoorbeeld de belangen van mensen die schade of overlast van bepaalde diersoorten ervaren. Het schieten van deze dieren lost dan ook per definitie de eventuele schade of overlast niet op. Sterker nog, soms neemt deze juist toe als gevolg van de jacht.
In een artikel in de Volkskrant van 2 juli jl. over dit onderwerp wordt de Nijmeegse natuur- en milieufilosoof Martin Drenthen aangehaald. Hij stelt: “Dit afschot (van wilde zwijnen) vindt vooral plaats op het midden van de Veluwe, om de mensen in de dorpen in de omgeving er zo weinig mogelijk mee te confronteren. Maar het gevolg is dat de zwijnen vluchten naar de randen van de Veluwe en in diezelfde jachtvrije dorpen terecht komen. En daar brengen ze vooral overlast. En klinkt de roep om maatregelen. Zo vererger je door overgevoeligheid juist het probleem.” Dit wordt bevestigd in recente berichten in de media over zwijnen in het centrum van Epe.
Meer ruimte voor zwijnen
Enkele van de in het Volkskrantartikel aangehaalde wetenschappers vinden het ongewenst dat de zwijnen worden opgesloten in zogenaamde ‘leefgebieden’ op de Veluwe. In de gebieden daaromheen zijn de dieren het hele jaar door vogelvrij, terwijl natuurlijk niet voorkomen kan worden dat ze daar terechtkomen. Zo stelt de voorzitter van de Zoogdiervereniging, Johan Thissen, dat hij al jaren pleit voor meer leefgebieden voor de zwijnen. Hij voegt daar echter aan toe: “Maar je moet wel realistisch zijn: je moet de dichtheden laag houden. Dat betekent dus dat er een rol is weggelegd voor jagers.” Deze laatste opmerking is onbegrijpelijk. Als iets de afgelopen jaren wel duidelijk is geworden, dan is het wel dat jagers niet in staat zijn de aantallen zwijnen laag te houden.
Gewenst beheer
Wij hopen dat nu eindelijk eens tot iedereen doordringt dat jacht/afschot in het geval van succesvolle soorten geen effectief middel is om te voorkomen dat de aantallen doorgroeien tot de draagkracht van de omgeving, laat staan dat daarmee de aantallen drastisch zouden kunnen worden beperkt. In het geval van schade of overlast, zal de oplossing moeten worden gezocht op de plaats waar de schade of overlast optreedt. Dat betekent dat in het geval van landbouwschade, maatregelen moeten worden genomen om de dieren van deze landbouwpercelen te weren of te verjagen. Als er sprake is van aanrijdingen, moet de oplossing worden gezocht in het veiliger maken van de wegen. Dat betekent verlaging van de maximumsnelheid, het geven van goede voorlichting, het overzichtelijk maken van wegbermen, het goed registeren van ongevallen, zodat op de knelpunten extra maatregelen kunnen worden getroffen.
De mens als roofdier
Zelfs voor mensen zou er een rol kunnen zijn. Jagers stellen altijd dat jacht nodig is omdat zwijnen en damherten in Nederland geen natuurlijke vijanden (lees: roofdieren) hebben. Mensen met geweren zouden zich in dat geval dan ook moeten gedragen als roofdieren. Zij zouden uitsluitend die dieren mogen doden die gewond zijn geraakt of die zodanig ziek of verzwakt zijn, dat duidelijk is dat ze op korte termijn zullen sterven. Op die manier bepaalt de natuur welke dieren doodgaan en wordt het stervensproces bekort door middel van een kogel. Dat is niet alleen in het belang van de individuele dieren, maar ook in het belang van de hele populatie. Een dergelijk gedrag is van hobbyjagers niet te verwachten, dus zou een dergelijk afschot alleen mogen worden uitgevoerd door speciaal daartoe aangestelde ambtenaren of beheerders van natuurterreinen, zoals ook gebeurt in de Oostvaardersplassen.