Rechtbank Zuid-Holland verklaart vos min of meer vogelvrij
In december 2015 verleende de provincie Zuid-Holland een zestal ontheffingen aan particulieren om in enkele relatief kleine polders vossen te schieten gedurende de nacht met behulp van kunstlicht. Deze ontheffingen werden verleend voor de periode van 1 januari tot 1 juli in de jaren 2016 tot en met 2020 met als argument dat vossen schade zouden aanrichten aan de lokale weidevogelstand. Na de afwijzing van haar bezwaren heeft De Faunabescherming hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank in Den Haag. Vandaag ontvingen wij de zeer teleurstellende uitspraken. Onze beroepschriften zijn ongegrond verklaard.
Schade aan fauna?
Op basis van de wet moeten de aanvragers aantonen dat er sprake is van ‘schade aan fauna’ en tevens moeten zij aantonen dat het gebruik van het geweer en kunstlicht zowel noodzakelijk als effectief is. Het gaat uiteraard niet om ‘predatie’, aangezien dat een natuurlijk proces is. Het moet gaan om een zodanige hoge predatiedruk door vossen dat de gunstige staat van instandhouding van de weidevogels in gevaar dreigt te komen. Dit is door geen van de aanvragers aangetoond. Wij hebben deskundigen aangehaald die erop wijzen dat het bepalen van predatiedruk heel ingewikkeld is. Verlies door predatie kan wisselen van seizoen tot seizoen. Daarbij is de grootte van die verschillen sterk afhankelijk van het aantal nesten waarover het verlies wordt berekend. Daarom zou naar grotere gebieden moeten worden gekeken en naar meerdere jaren.
Geen enkel bewijs
In dit geval hebben vier van de aanvragers geen enkele informatie over weidevogels ingebracht. Een van de aanvragers stelde dat het aantal weidevogels in 30 jaar tijd met 60% zou zijn afgenomen. Een andere aanvrager wees op een afname tussen de 28% en 59% in een periode van zestien jaar. Zij suggereren daarmee dat predatie door vossen tot deze afname zou hebben geleid, maar deze algemene, niet onderbouwde stellingen vormen hiervoor uiteraard geen bewijs. In het hele land is sprake van een sterke afname van het aantal weidevogels. Dat wordt beslist niet veroorzaakt door predatie, laat staan door predatie door alleen vossen. Deze achteruitgang wordt veroorzaakt door het feit dat de voormalige broedgebieden voor een deel zijn verdwenen door onder andere wegenaanleg en woningbouw en de overgebleven gebieden steeds minder geschikt zijn geworden als gevolg van de intensivering van de landbouw die gepaard gaat met ontwatering, vroeg maaien, rollen, slepen et cetera.
De provincie verwees bij het verlenen van de ontheffingen naar de aanvragen en stelde dat daaruit zou blijken dat in de betreffende gebieden zowel vossen als weidevogels voorkomen. Vervolgens trok de provincie daaruit de conclusie dat ‘voldoende aannemelijk’ is gemaakt dat bestrijding van vossen ‘nodig is’ ter voorkoming van schade aan fauna. De provincie verwees ook nog naar het advies van het Faunafonds. Maar daarin staat helemaal niets over de noodzaak van bestrijding van vossen, maar wordt alleen in het algemeen gesteld dat vossen overdag moeilijk te bestrijden zijn en dat het schieten ’s nachts wellicht tot meer dode vossen zal leiden! Kortom, de ontheffingen zijn in feite op niets gebaseerd.
Andere maatregelen
Afgezien van het voorgaande hebben wij er aan de hand van wetenschappelijke informatie op gewezen dat maatregelen om predatie te verminderen slechts zin hebben als de kwaliteit van het broedhabitat goed is. Uit onderzoek is overigens gebleken dat predatie door vossen geen negatief effect heeft op het broedsucces van weidevogels, zolang de omstandigheden voor weidevogels zo optimaal mogelijk worden gemaakt. Ten slotte hebben wij erop gewezen dat het geen zin heeft om te proberen een klein poldertje vrij te houden van vossen.
Uitspraak
Alle door ons ingebrachte informatie is door de rechtbank zonder enige onderbouwing terzijde geschoven. In de uitspraken staat slechts: “De rechtbank is van oordeel dat met de informatie uit de aanvraag en het advies van het Faunafonds voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de omgeving van de weidevogelgebieden vossen huizen die een bedreiging vormen voor de betreffende weidevogelpopulaties.” Op deze manier negeert de rechter in feite de voorwaarde van de wet dat de noodzaak moet worden aangetoond.
Als het geven van toestemming voor de inzet van dodelijke middelen tegen beschermde dieren kan worden gebaseerd op de wens van de aanvrager zonder dat dit daadwerkelijk serieus hoeft te worden onderbouwd en deze praktijk wordt door de rechter goedgekeurd, geeft dat weinig hoop voor de toekomst.